Vers 30

Ramana Maharshi*:
“Wanneer je met naarbinnen gerichte aandacht de vraag stelt ‘Wie ben ik?’ en je daarbij het Hart bereikt, dan valt het individuele ‘ik’ beschaamd neer en lost op.
Onmiddellijk openbaart zich dan de Ene Werkelijkheid, als ‘Ik, Ik’. Hoewel het zichzelf als ‘Ik’ openbaart is het niet het ego-‘ik’, maar het Volmaakte Wezen, het Absolute Zelf.”

Laatst zag ik een zwarte berkenboom met zo’n ruwe donkerbruine schors. Ik kon niet de hele boom zien en keek naar de stam van de berk. Ook hierbij merkte ik dat ik dat stukje stam niet helemaal kon zien en keek vervolgens naar een stukje schors. Daarbij deed zich hetzelfde voor; uiteindelijk kon ik slechts een puntje van de schors werkelijk waarnemen. Ik had voor dat puntje ook geen woorden meer.
In het begin zag ik een zwarte berk en benoemde ik dat ook zo in mijn gedachten. Met het steeds kleiner worden van het oppervlak van waarnemen verdwenen ook mijn gedachten en ook de ik die dat van binnen zag, viel merkwaardig genoeg weg en bleef er een waarnemen zonder meer.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.146.