Mij, mezelf en ik (4)

Als we iets gedaan hebben, dan zeggen we meestal dat heb ‘ik’ gedaan. Of als een ander iets gedaan heeft, dan zeggen we dat heeft ‘hij’ gedaan. Hetzelfde geldt voor als je iets zegt. ‘Ik’ heb dat en dat gezegd. Hetzelfde geldt ook voor gevoelens en emoties. ‘Ik’ voel me vandaag zo ellendig. ‘Ik’ ben boos.

Wat niemand kan ontkennen is dat ‘ik’ bestaat. Iedereen zal zeggen ’je ziet het toch, ik heb een lichaam, dus besta ik’. Of zoals Descartes zei ‘Cogito ergo sum’ (“Ik denk dus ik ben”). Je kunt je dan afvragen, ‘hoe weet je dat je bent?’.

Wat bedoelen we met ‘Ik’. Natuurlijk hebben we een lichaam, het denken, onze gevoelens en emoties, want dat kunnen we observeren of zien. Schijnbaar is er iets dat dit allemaal ziet of waarneemt. Ben je dat allemaal óf datgene dat het waarneemt?

Datgene dat het ziet ligt als het ware achter of voorbij het lichaam, het denken, de gevoelens en emoties. Uitgaande van de gedachte dat datgene dat het lichaam waarneemt van een hogere orde is, zouden we kunnen zeggen dat ‘Ik’ dat is wat het allemaal waarneemt of gewaar is.

Wat vindt er eigenlijk plaats in het waarnemen of gewaarzijn? In het waarnemen van het denken, zien we tegelijkertijd dat we (‘Ik’) als het ware in discussie gaan met ons denken. Los nog van het feit of we met iets anders bezig zijn, dan waar we over denken. Dit ‘na’denken gaat zijn eigen gang en we verliezen het contact met het werk waar we mee bezig zijn of te wel het leven zelf. Op zich niet fout of goed. Als we tijdens het ‘na’denken aan het autorijden zijn komen we toch op de plaats van bestemming. Dit leert ons twee dingen. Enerzijds dat het autorijden plaatsvindt en dat wij dat niet waarnemen en wij (‘Ik’) het dus ook niet doen. Anderzijds dat het ‘na’denken, dat door ons (‘Ik’) wel wordt waargenomen, ook eigenlijk los van het waarnemen zelf autonoom plaatsvindt; zoals dat nu op dit ogenblik ook gebeurt.

Het autonoom plaatsvinden van het ‘na’denken tijdens een activiteit is feitelijk een fixatie of identificatie met het ‘na’denken en we zijn gevangen in het web van de gedachten. Een fixatie die ons tevens uit het ‘hier-en-nu’ trekt of losmaakt van het werken, de activiteiten of het leven dat op dat moment plaatsvindt. Kunnen we deze fixatie of identificatie met het ‘na’denken wel ‘Ik’ noemen? Zeggen we niet vaak, nadat we ‘wakker’ zijn geworden uit het zogenaamde ‘na’denken, ‘Ik was in dromenland’ of ‘Ik was er niet bij’ of ‘Ik zat even in mijn gedachten verzonken’?

We zeggen dus heel vaak ‘Ik’, zonder dat we er van bewust zijn wat we eigenlijk gedaan of uitgevoerd hebben. We zijn op de ‘automatische piloot’ naar huis gereden of hebben zitten dagdromen tijdens het vergaderen. Kunnen we dan wel spreken van ‘Ik’ als we er ons niet bewust of gewaar van zijn?

Het is niet eerlijk om alleen naar het automatische ‘na’denken of de ‘automatische piloot’ te kijken. Natuurlijk zijn er momenten dat we (‘Ik’) ons gewaar of bewustzijn van onze activiteiten en handelingen. Hierbij hebben we het niet over uitspraken, zoals ‘Ik zie me nog de trap aflopen’ of ‘Ik hoor me nog zeggen’.
Het gaat om die momenten dat we direct waarnemen wat we bijvoorbeeld doen of zeggen. Als we daar dieper op inzoomen, wat kunnen we dan daarover zeggen?
Stel dat we een band aan het plakken zijn; iets wat we ooit geleerd hebben en al vaker hebben gedaan. Wat bedoelen we dan met ‘Ik ben de band aan het plakken? Gaat het denken dan opdrachten geven over hoe we de band moeten plakken. Zegt het denken dan doe het plakbanddoosje open met duim en wijsvinger? Nee, natuurlijk niet. Het doosje wordt gewoon opengemaakt en we zijn ons hiervan bewust of we zien het gebeuren. Is dat wel zo? Zien we het werkelijk gebeuren?

Feitelijk wordt het plakbanddoosje geopend, maar we zien het niet bewust. Ons bewustzijn of ‘Ik’ is er helemaal niet bij, want we zijn in gedachten al bijvoorbeeld bij de volgende handeling. Het is dus niet makkelijk om ons bewustzijn of ‘Ik’ erbij te houden. Ditzelfde geldt bij vergaderen. Of wanneer we spreken. Ten eerste kunnen we niet van tevoren bedenken wat we gaan zeggen en als we niet oppassen zitten we tijdens het spreken alweer aan een volgende gedachte te denken.
Blijft over de momenten dat we in een zogenaamde ‘flow’ zijn in onze werkzaamheden, er helemaal in op gaan. Flow staat gelijk met in het ‘hier-en-nu’ zijn; anders gezegd helemaal aanwezig of gewaar zijn. Flow betekent stroom of beweging. Wat bedoelen we daarmee? Is daar wel een ‘Ik’ aanwezig? Is het kenmerkende van flow juist niet, dat je ‘Ik’ helemaal verdwijnt in de flow van de werkzaamheden?

Flow of het ‘hier-en-nu’ lijkt op de pot van klei. De bruikbaarheid van de pot wordt bepaald door de leegte van de pot. Op het moment dat de pot kapot valt, verenigt de leegte van de pot zich met de totale omringende leegte en gaat daarin op. Eigenlijk is er nooit een verschil tussen de leegte in de pot en de pot omringende leegte geweest. Zo is het ook met ‘Ik’ dat uiteindelijk in de leegte, stilte of vrede opgaat; zelfs voorbij de ervaring en uiteindelijk plezier laat beleven in het zijn.

 Mij en nog meer …