Vers 10

Ramana Maharshi*:
“Gewone kennis gaat altijd vergezeld van onwetendheid, en onwetendheid kan ook niet los van deze kennis bestaan. Het enige werkelijke Kennen is datgene waardoor het Zelf gekend wordt; dit wordt duidelijk door te onderzoeken aan wie zowel kennis als onwetendheid zich voordoet.”

Ik ging een paar jaar geleden op vakantie naar Zweden. Ik wist waar dat lag en wat de hoofdstad was. Ook dat er veel meren en naaldbossen zijn. Dat was het enige. Eigenlijk wist ik het meeste dus niet, maar ik wilde het een keer gezien hebben. Uiteindelijk ontdekte ik de meren en naaldbossen. Vooral de zeer vele kleine meren en daaromheen kilometers bossen. Nu wist ik het echt; eentonigheid ten top, hoewel elk meertje anders en onbekend voor mij was leken alle meertjes op elkaar.
Natuurlijk was dat niet zomaar. Ik had een bepaald beeld van de meertjes in mijn geest gemaakt en daar voldeden alle meertjes aan. Eigenlijk keek ik na het zoveelste meertje niet meer naar het meertje, maar plaatste het onmiddellijk in dat kader. Een soort geestelijke opslagplaats van indrukken, waardoor ik naast de werkelijkheid keek.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.140.