Vers 31

Ramana Maharshi*:
“Wat valt er verder te volbrengen voor degene die, doordat het ‘ik’ is uitgedoofd, ondergedompeld is in gelukzaligheid van het Zelf? Hij is zich niet bewust van iets alsof het iets anders is dan het Zelf.
Wie kan zijn staat bevatten?”

Ik ben een aantal jaren naar diverse ashrams in Rishikesh (India) geweest en heb daar wijzen ontmoet. Bijvoorbeeld een wijze vrouw in lila gekleed die vol stille overgave puja’s (offers) uitvoerde en een wijze man met een hoofddoekje om die op bed zat en ons adviseerde zelf boeken te gaan schrijven. Hij wist waar hij het over had want hij had meer dan honderd boeken geschreven. Een derde wijze lag ziek in bed en kon op dat moment niet meer praten over zijn inzichten die hij gelukkig al in een boek over Absolute Kennis had beschreven.
Bij een wijze man met een grote zwarte haardos, zoals Sri Sai Baba die had, had ik meer het vermoeden dat hij een goede marketing man was met een spirituele boodschap.
Of ze werkelijk wel of niet wijs waren kan ik natuurlijk, ondanks hun spirituele woorden, niet zeggen, want dan zou ik zelf wijs zijn. Opvallend vond ik de verschillen tussen al die wijzen, dat had ik niet verwacht toen ik voor de eerste keer naar India ging. In ieder geval waren ze benaderbaar en deden net als ik gewone dingen als eten koken, boodschappen doen, ziek zijn en eenvoudig praten met mensen over de dagelijkse dingen van het leven. De beelden die ik voor de reis van wijzen had klopten niet met wat ik in India zag en ik besefte ik dat het geen zin had om er een beeld in de geest van te vormen.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.147.